De Inslag
Het is kil in het metrostation, niet zo gek ook om drie uur ‘s nachts. De ijzige nachtlucht scheert langs mijn wangen terwijl de oude tl-buizen de levenloze omgeving verlichten, in een poging het kille zwart van de nacht te laten verdwijnen. Op het koude metalen bankje een paar meter verderop ligt een man te slapen. Hij zit ietwat onderuitgezakt met zijn diep zwarte tas naast zich en z’n hand er losjes overheen gedrapeerd. Wat zou hij de uren hiervoor hebben gedaan? vraag ik mij stilletjes af. Doelloos kijk ik nog een keer naar de cijfertjes die de tijd aangeven terwijl de muziek in mijn oren rustig doorklinkt. Nog drie minuten en dan komt dat vreselijke ding. Zelfs na al die jaren krijg ik er nog de kriebels van. Ik heb mezelf gedwongen eraan te wennen maar toch blijft het alles behalve mijn favoriete plek. Ik vind altijd dat het iets weg heeft van een kippenhok. Je zit dicht op elkaar en de geur is - Tja... muf. Om drie uur ‘s nachts valt het dan wel weer mee met de drukte maar de muffe geur blijft hetzelfde. Nog een laatste keer kijk ik naar de klok en zie dat er ondertussen al tien minuten zijn verstreken. Langzaam lijkt het bulderende gedreun van een grote vervoerstrein richting het perron te komen. Maar in plaats van dat er daadwerkelijk een trein aan komt wordt het akelige stil.
BAM! Een oorverdovend geluid galmt door het metrostation. Zo scherp dat het bijna voelt alsof er iets door mijn hoofd wordt gestoken. Het maakt dat elke seconde een eeuwigheid lijkt te duren terwijl de trilling door mijn hele lichaam heen schiet als een soort bliksemschicht. Dan volgt er een luchtstoot die mij richting de grond forceert en ik beland met een klap op de grond. In een seconde flits het gezicht van de man haarscherp door mijn hoofd. Zijn wenkbrauwen zijn gefronst, zijn blik scherp als die van een havik en zijn mondhoeken iets omhoog gekruld in een kil lachje. Witte vlekken vullen langzaam mijn zicht terwijl ik nog met moeite probeer te bevatten wat er nou gebeurt. Al snel voel ik een tinteling door mijn lichaam heen kruipen en voor ik het weet wordt het zwart voor mijn ogen.
Als ik weer bijkom is het muisstil, op de achtergebleven piep in mijn oren na. Het koele tl-licht is vervangen door groenig licht. Noodlicht neem ik aan. Ik blijf nog even liggen, nadenkend over wat ik nou in hemelsnaam zojuist heb meegemaakt, wat er is gebeurt.Met wat moeite probeer ik mezelf omhoog te duwen maar ik val acuut weer op de grond als ik een stekende pijn door mijn rechterhand heen voel schieten. “Fuck” scheld ik zachtjes. Toch weet ik op te staan. Langzaam begin ik richting de trap te lopen van het metrostation, mijn arm stevig vastgeklemd tegen mijn borstkast. Kleine stofjes dwarrelen door de lucht. Duizende kleine deeltjes. Het lijkt net een mini-universum. Naarmate ik dichterbij de uitgang kom, dichter bij de ‘begane grond’ zie ik meer en meer aanwijzingen voor wat er is gebeurd. Een alsmaar toenemende hoeveelheid stof en stukken gebroken tegels die van de muren zijn afgeschoten. Maar terwijl ik verder loop komen daar ook stukken beton bij. Ik probeer te begrijpen wat er is gebeurt maar ik kan het niet plaatsen. Of wil het niet plaatsen. Zou het dan echt waar zijn? Zouden de geruchten toch zijn uitgekomen na al die jaren, ondanks al de testen en pogingen een oplossing te vinden? Als ik bijna bovenaan de trap ben begin ik te rennen, de donkere buitenlucht en de grote chaos tegemoet. Wanhopig blijf ik om mij heen kijken terwijl ik met iedere meter die ik afleg banger wordt. Banger door het gegil en het doffe geluid van het luchtalarm van kilometers verderop dat steeds duidelijker wordt. Banger voor wat ik aan zal treffen. Voor wat dit alles heeft veroorzaakt.
Als ik dan eindelijk buiten ben dringt het zilverkleurige licht van de maan mijn ogen binnen. En een koude rilling schiet door mij heen als ik de gebouwen zie. Of eigenlijk de hompjes puin. Het is chaos. Ik voel me levenloos, kil en verslagen. Alsof al de hoop die ik al die jaren zo zorgvuldig heb verzameld uit mijn handen wordt gerukt zonder boe of ba. Het is over. Klaar. Zelfs de grootste optimist weet dat het hier menens is. “Verschrikkelijk hè?” Merkt een stem achter mij op. Het is een ietwat hoge, schurende mannenstem. Hij klinkt oprecht, maar als ik mij omdraai om hem in de ogen te kijken zie ik datzelfde geniepige lachje en die scherpe haviksogen. En plots lijkt het alsof ik zijn gedachten glashelder kan lezen.